PARIJS – ROUBAIX – KAATSHEUVEL
Op straat beneden mij schuift op deze
hoogtijdag een lichte stoet voorbij; meisjes,
jongens, zij aan zij. Vanuit de hemel
bestrijkt de lentezon hun kleine lijven.
Zal wanneer hun wielerkoorts is uitgewoed,
de geneugten van hun jeugd hen
naar het hoofd gaan stijgen, de liefde
voor de koers nog wel beklijven?
Dan spurt ik de trap af naar de kasseien.
In het Bos stuiven wolken stof boven
dampende lijven. En als uiteindelijk
een Duitse sprinter over de krijtlijn spoedt,
zie ik weer boven voor mijn kamerraam
hoe om iets na vijven een kleine jongen
nauwelijks voor hem onderdoet.
- Albert Megens
Op straat beneden mij schuift op deze
hoogtijdag een lichte stoet voorbij; meisjes,
jongens, zij aan zij. Vanuit de hemel
bestrijkt de lentezon hun kleine lijven.
Zal wanneer hun wielerkoorts is uitgewoed,
de geneugten van hun jeugd hen
naar het hoofd gaan stijgen, de liefde
voor de koers nog wel beklijven?
Dan spurt ik de trap af naar de kasseien.
In het Bos stuiven wolken stof boven
dampende lijven. En als uiteindelijk
een Duitse sprinter over de krijtlijn spoedt,
zie ik weer boven voor mijn kamerraam
hoe om iets na vijven een kleine jongen
nauwelijks voor hem onderdoet.
- Albert Megens